Hoe je daar staat. Met je weerspiegeling in het donkere raam waar de regen vanaf druipt. Een kop koffie in je hand, je ogen starend in het niks, je uitdrukking in elk geval niet meer die van half hoopvol en ‘hoi-achtig’, zoals je altijd naar jezelf kijkt als je net al je make-up hebt opgedaan en voor de laatste keer kijkt of het kan.

Je maakt je niet meer op om iets speciaals uit te stralen; je maakt je op zodat je kunt doorgaan voor een normaal iemand.

‘Hallo’, zegt je opgemaakte jij, ‘ik ben een normaal iemand die normaal zal reageren, verwelkomend zelfs, op alles wat er om mij heen gebeurt en niks zal mij uit het veld slaan. Kom maar op!’

Als je maar wel af en toe een beetje uit het raam kan staren.

“Blijkt dus dat er vanmiddag wel een vergadering is,” zegt een collega.

Ze is achter je gaan staan. Je ziet haar in het raam. Haar gezichtsuitdrukking is wĂšl hoopvol en ‘hoi-achtig’, want zij is deze communicatie begonnen. Ze wil even contact. Waarom weet je niet. Je glimlacht. Het ziet er erg stroef uit, maar het is alles wat je hebt.

“Waarom staan hier overal computers als niemand het benul heeft om eens een agenda door te mailen?” vraagt de collega.

Je glimlacht weer. Om de grap. Die geen grap is.

Straks zal je in de vergadering zitten. Zo noem je dat. ‘Ik zit in een vergadering.’ Dat klinkt altijd een beetje alsof iedereen in stilte aan een grote tafel zit te wachten totdat de vergadering is afgelopen. Om dan weer over te gaan tot de orde van de dag.

De vergadering wordt dit keer voorgezeten door Natasja. Natasja komt net van haar opleiding en snapt hoe ze met Prezi mooie presentaties kan maken. Ze kijkt er altijd erg trots bij, daar heeft ze geen make-up voor nodig. Ze zegt ook altijd: ‘Ik heb even een Prezi gemaakt.’

En daarna drukt ze op een knopje en dan zegt ze: ‘Om het even helemaal helder te krijgen.’

Je denkt dan altijd dat je het al helder had, ook zonder presentatie, maar het is wel duidelijk dat niet iedereen die mening is toegedaan, want er wordt instemmend geknikt. Fijn hoor, die Prezi. En zo mooi ook.

Ze kijken ernaar alsof het een leuke film is, denk je. Even eruit, even iets leuks, of moois. Alles staat erin, echt heel handig. Hoe het was, hoe het nu is na het uitvoeren van de voorgenomen acties, waar het heen moet en wie ook alweer waar verantwoordelijk voor was.

Alda met de bril fluistert dan geschrokken ‘oh jee, dat zou ik doen, dat is waar ook!’ en gaat heel erg in haar tas rommelen, alsof daar iets in zou kunnen zitten dat ze al gedaan heeft toen ze zelf even niet oplette. (Er is gek genoeg ook een Alda zonder bril, maar die geeft gym, dus dat is sowieso al heel anders; die heet gewoon Alda. Zij is de naamdrager; de andere Alda is ook heus een volwaardige Alda, maar wel met een bril.)

Dat wil jij ook. Je ziet het allemaal zonder echt te kijken, maar je ziet het echt. En dit concept is ideaal om over na te denken terwijl de klok verder kruipt en de regen verder druipt.

Stel: je schrijft iets op. In je agenda. Zonder dat je het zelf doorhebt, doe je alles wat in je agenda staat. Niemand die je ooit lastigvalt, nooit een reprimande (iets met ‘verantwoordelijkheid nemen en betrouwbaar zijn’). Nooit? Jawel.

“Ja HĂ©lĂšne, ik ben het met je eens hoor, het gaat goed allemaal. Maar ik wilde je toch even wat zeggen.”

Stilte.

Je probeerde nog steeds hoopvol en ‘hoi-achtig’ te kijken, maar dat was moeilijk, want het gesprek had al erg lang geduurd en je wilde steeds meer vreemde dingen doen, zoals ineens heel hard zingen of juist fluisteren. Het was allemaal ook nog eens precies volgens plan gegaan, het kon niet mislukken, en nu –

“Je bent zo
 Ik wil niet zeggen kleurloos, maar-“

“Zeg dat dan ook niet!” rolde ineens uit je mond.

Hard, toonloos. Je lachte, geschrokken. Arthur lachte ook, opgelucht.

“Hahaha, okĂ©, ik zal het woordje kleurloos vermijden, hahahaha. Toch – heb ik iets aangeraakt?”

Hij keek je aan. Peilend. In je hoofd zei iemand ‘hij zei woordje en daarna vroeg hij of hij iets had aangeraakt’.

“Wat bedoel je?” vroeg je maar, want het was wel duidelijk dat het jouw beurt was.

“Nou, hoor je dat vaker?”

“Dat ik kleurloos ben?”

“Nou, kleurloos, het is meer
”

Wat het ook was, het was erg moeilijk, want hij slaakte een zucht en gooide zijn pen op zijn bureau. Daarna leunde hij met zijn ellebogen op de papieren van je evaluatie, zette zijn vingertoppen – vingers met haar erop, nette nagels maar wel velletjes aan de zijkanten – tegen elkaar en zei heel ernstig:

”Wie ben jij eigenlijk, HĂ©lĂšne?”

“Pardon?”

“Wie ben jij? Waar ga jij eigenlijk over?”

Er moest een antwoord komen, zoveel was zeker.

“Ik weet echt niet wat ik daarop moet zeggen Arthur.”

“En dat, HĂ©lĂšne, is precies wat ik bedoel.”

Hij liet zich achterover vallen in zijn bureaustoel. Je keek naar hem en je wist: deze man is gevaarlijk.

“Wij gaan hier samen over nadenken. Afgesproken?”

 “Dat wil ik niet,” fluisterde je.

“Pardon?” zei Arthur.

“Ik wil niet
 samen nadenken.”

“Maar
 Hoe gaan we dit dan aanvliegen, HĂ©lĂšne?”

“Wij gaan dit niet aanvliegen Arthur. Jij laat mij met rust en ik laat jou met rust. Jij bent een interim dus jij gaat weg en ik blijf en tot die tijd werken we zonder elkaar tot bloedens toe open te krabben, okĂ©?”

Arthur hapte kort naar adem.

“Ik voel heel veel vijandigheid, HĂ©lĂšne. En dan vraag ik nu aan jou: heb ik dat verdiend?”

Daar waren de ellebogen weer. Op het bureau.

“Ik ben HĂ©lĂšne en mijn evaluatie is voldoende. Meer hoef je niet over mij te weten. Toch?”

Alsof je er zelf ook niet helemaal zeker over was. Je deed je werk, je had alles altijd af, wat wilde Arthur nou nog meer?

“Dit is een werkpunt HĂ©lĂšne. En daar moet je dus aan werken. Ik wil nu een vervolgafspraak maken met jou om te zien of er progressie is op dit gebied.”

“Maar dat wil ik niet.”

“Denk er maar even over na.”

“Dat wil ik ook niet.”

“Ik mail jou tee zet tee over een datum en dan spreken wij elkaar weer.”

“Maar dat wil ik niet,” fluisterde je met je hart bonzend in ribbenkast, alsof hij eruit wilde springen en eigenlijk was dat ook best iets wat je zou aanmoedigen op dit moment.

Nu ging zijn vinger omhoog om vettig naar je te wijzen.

“Die werkpunten waar wij de meeste weerstand tegen voelen, zijn altijd de werkpunten waar wij het meest van groeien, HĂ©lĂšne. Maar dat kunnen wij niet alleen. Wij doen dit samen.”

“Nee.”

“Dan ga ik dat meenemen in mijn verslag en ik denk dat dit jou geen punten gaat opleveren.”

“Goed.”

“En denk maar niet dat je nu de kamer van Bella in kan rennen om voor jezelf te pleiten, want Bella en ik zitten doorgaans helemaal op Ă©Ă©n lijn. Op deze school werken wij aan onze werkpunten. Leerlingen. Collega’s. Denk je soms dat ik niks meer te leren heb? Ha! Dat heb ik wel! En ik sta daarvoor open.”

Je zat al met je tas op schoot, hoe lang al?

“Zijn we klaar?” vroeg je.

Het klonk uitdagend, vreesde je, maar het was echt gewoon een vraag.

“Dat hangt ervan af, HĂ©lĂšne. Ga jij eraan werken?”

“Aan wie ik ben?”

“Aan jezelf laten zien.”

Ineens had je een briljante zin, zomaar paraat.

“Daar wil ik nog even over nadenken.”

Het voelde als een veilige uitweg. Helaas voelde het voor Arthur als een doelpunt.

“Goedzo, HĂ©lĂšne!” riep hij blij. “Dat is de eerste stap, meid. FantĂ stisch.”

Je stond op, hing je tas over je schouder en liep naar de deur, voordat hij je op de schouder zou kloppen of iets anders engs.

“HĂ©lĂšne!”

Je draaide je om.

“Helemaal toppie, meid!”

Zijn uitgestoken duim. Jouw lege hoofd. De woorden ‘ik moet hier weg’ kalm uitgesproken in dat lege hoofd.

© Tekst Tina Broekema | Redactie Alice K. Burridge van Green Writing | Beeld via Unsplash | Stichting Hoogbegaafd!