Ze checkt uit en verlaat perron 9 ¾.

De vanmiddag door onszelf gecreëerde tijdelijke wereld – een (onze) parallelle dimensie waarin zich alleen een enkeling, nee, beter gezegd, een zonderling kan begeven en bewegen en ons “ziet”: de student die ons het eten bracht, met zijn hartslag-tattoo’s van zijn ouders op zijn arm, die vol passie over zijn opleiding vertelt.

Hij piept even om het hoekje en spreekt even met ons in onze taal. Waarna hij zich net zo snel weer in de andere dimensie terugtrekt en zich daarin ogenschijnlijk moeiteloos voortbeweegt alsof dat zijn eigen dimensie is. We spreken over hem, volgen hem met onze ogen: wij weten wel beter. Ook hij is een kameleon die zich aanpast aan de algemeen sociale verwachting van de gemiddelde “100-ers”. Zou hij het weten? Hij heeft de siddering van onze parallelle dimensie gevoeld, dat weet ik zeker. Misschien denkt hij vanavond met opgetrokken wenkbrauw nog even aan dat moment terug – aan die drie dames met hun “parallelle dimensie”.

*

Ik skip 25 jaar terug in de tijd.

Geen knowhow of enig besef van een parallelle dimensie. Harry Potter was nog niet geboren, aliens waren voor nerds en spiritualiteit was eng en gevaarlijk. The Secret was nog niet geschreven. Ik stond in overlevingsstand, zonder te weten dat ik in de overlevingsstand stond.

Ik studeer. Ik zit afgemat in de trein naar huis. Een jongen komt tegenover mij zitten. Gesloten en introvert als ik ben, ontstaat er een gesprek. Ik ben zeer onhandig in gesprekken; ik heb nog steeds niet door hoe ik mijn woorden en zinnen moet buigen om begrepen te worden door de partij tegenover mij. Ik houd me liever stil.

Maar deze jongen pakt mijn hand – als was hij Peter Pan – stelt vragen en ik stel (volstrekt tegen mijn natuur in (…)) vragen terug. Er ontstaat een geambieerd gesprek. De zinnen vormen zich als vanzelf; er gaat een siddering door mij heen. Onze woorden worden zinnen worden verhalen en nemen me mee naar een andere wereld, een andere – díe andere – dimensie. De trein glijdt geruisloos verder, de wereld verstomt, ik zweef.

Station Nieuw Amsterdam.

Peter Pan laat mijn hand los, het magische poeder van Tinkerbell is uitgewerkt en ik land met een harde plof weer in mijn “eigen” dimensie, waarvan ik nu weet dat deze niet mijn eigen dimensie is.

Ik stap totaal verbaasd uit de trein. Wat gebeurde hier? Wie is die jongen? Wat deed hij? Ik checkte op vlinders – geen vlinders. Maar wel topsnelheid, scherpheid, helderheid en zuiverheid.

Mijn vader staat verderop te wachten – ik zie zijn zware, gebeeldhouwde silhouet afsteken tegen de grauwe avondhemel.

De gevoelde helderheid versteent, mijn hoofd vult zich weer met de eeuwige, vertrouwde, maar oh zo gehate watten. De antwoorden worden weer “ja” en “nee” en “goed”. Ik kijk om naar de lege rails die elkaar ontmoeten op de rand van de sombere grauwe lucht. Peter Pan is gevlogen. Ik vertel mijn moeder over mijn ervaring, mijn vader veilig buiten gehoorafstand. Hopend dat zij het kan verklaren. Hopend dat zij mij kan vertellen dat ik niet gedroomd had. Hopend dat zij mij kan vertellen dat er buiten mijn grauwe, eenzame en geïsoleerde bestaan een andere wereld is. Dat kan ze niet. Wel kan ze mij vertellen dit soort momenten te koesteren. Dat deed ik niet vanwege de intense pijn die het bij mij opriep.

*

Dit gesprek ben ik de jaren daarna vergeten. Tot mijn moeder, toen ik vol verbazing vertelde over mijn hoogbegaafdheid, over de “match” die ik heb met andere hoogbegaafden, over dat ik niet alleen op deze wereld ben, zei:

“net zoals die jongen toen in de trein.”

Ik wist niet direct wat ze bedoelde. Ergens in de catacomben van mijn brein daagde er iets. Een opgloeiende glittering van Tinkerbell’s poeder.

*

Net zoals de vrouw in het museum vanmiddag. Die ook heimelijk onze taal verstond, een tip van haar sluier oplichtte – haar passie en nieuwsgierigheid heel eventjes met ons deelde. Haar man die haar meewarig aankeek. Die het lugubere maar luguber vond. Haar man die ons waarschuwde “niet hierin door te slaan”. Haar man die daarop vol verbazing zegt:

“Na 50 jaar huwelijk, hoor je dit van je vrouw”.

Ook zij bewoog zich na deze intermezzo weer geruisloos verder, aangehaakt in de arm van haar man, terug in haar eigen dimensie – aangepast als een kameleon.

Ze liepen vlak langs ons heen, terwijl wij drieën, in onze taal, in onze parallelle dimensie aan het nagenieten waren.

“Jullie zijn mazzelaars”, fluisterde hij ons toe in het voorbijgaan.

Zei hij dat echt? “Mazzelaars”?

*

Wij ontmoetten elkaar vanmiddag op station Utrecht. We zoeken onze weg over het drukke stationsplein, naar de OV-fietsen die we niet zullen gebruiken.

De telefoon gaat. Aan de andere kant van de lijn wordt door een puber verwoed gegraven in de vriezer op zoek naar dat ene avondmaaltje, voor hem bewaard. Toen hij deze niet kon vinden, volgde de opmerking:

“Zit er in deze vriezer een parallelle dimensie, ofzo?”

Een parallelle dimensie, dat is het. Dat is de wereld van en met hoogbegaafden. Dát is mijn dimensie. Daar laad ik op. Daar word ik gezien. Daar word ik geholpen. Daar ervaar ik topsnelheid, scherpheid, helderheid, vriendschap en zuiverheid, maar vooral blijheid.

Vanmiddag om 14:30 uur gingen wij door de incheckpoortjes van Utrecht CS en stapten we gezamenlijk “onze” wereld binnen, als ware het perron 9 ¾.

En ik weet: dat is mijn haven, dat is mijn thuis. Nu ga ik er af en toe even heen, even opladen, even vrij kunnen ademen. Het liefst wil ik er wonen en er voor altijd blijven.

© Tekst “Eef” (naam bekend bij de redactie) | Redactie Alice K. Burridge van Green Writing | Beeld via Unsplash | Stichting Hoogbegaafd!