227. Een onschuldig ogend cijfer op een willekeurig uitziende kaartuitsnede met veel cryptische codes, wat sterk contrasteert met de gruwelijke gebeurtenissen die erachter liggen. Het cijfer geeft de stellingen aan van Pionier-Bataillon 227 op 1 juli 1944, in de buurt van het huidige stadje Agusalu in Estland. Hier waren de soldaten van de Wehrmacht op dat moment wanhopig bezig om niet te worden vermorzeld door de genadeloze overmacht van het Rode Leger.

Dat cijfer is de laatste bekende locatie van mijn opa als actief soldaat van Pi.Btl.227. Daarna werd de terugtocht zo hectisch, en het front zo instabiel, dat er geen tijd was om stafkaarten in te tekenen. Ergens tussen Agusalu en Riga, tijdens chaotische gevechten in een poging om aan omsingeling te ontkomen, zorgt een onbekende Rus ervoor dat ik hier zit om dit op te kunnen schrijven door mijn opa neer te schieten en hem daarmee zijn Heimatschuss te bezorgen. Dus, Спасибо, onbekende Rus, zonder jou zou ik er nu niet zijn.

Toen ik opgroeide was het geen geheim dat mijn opa in de oorlog aan de verkeerde kant van de geschiedenis had meegedaan. Ik wist geen details, en durfde mijn opa daar ook niet naar te vragen, maar van mijn vader had ik gehoord dat hij in het leger was gestopt, naar Stalingrad was gestuurd, daar werd neergeschoten en toen met de laatste trein terug naar Duitsland is vervoerd en uiteindelijk weer thuis is gekomen.

Mijn opa heeft er maar één keer iets over verteld, toen hij er tot mijn verbazing zelf over begon. Hij vertelde me dat hij anderhalf jaar in Rusland was geweest, dat de enige man die hij in het leger als vriend beschouwde naast hem doodgeschoten is en dat ze hem scherpschutter hadden willen maken, maar dat hij dat had weten te vermijden, aangezien de levensverwachting van een scherpschutter twee weken was. Over het front heeft hij maar één ding gezegd:

“Als je daar zit, en de kogels vliegen je om de oren, dan zit er maar één ding op: terugvechten. Niet voor Duitsland of voor de overwinning, maar voor de kerels links en rechts van je, en de enige hoop die je hebt is dat zij hetzelfde doen.”

Ik was behoorlijk geschokt; het keurige verhaal zonder losse eindjes dat ik mijn hele leven voor waar aangenomen had, was in één klap weg; anderhalf jaar, en scherpschutter!? Aan het Oostfront werd je niet gevraagd om scherpschutter te worden omdat je zo goed op blikjes kan schieten.

Door dit gesprek veranderde het beeld van mijn grootvader in één klap van tragisch slachtoffer van de omstandigheden, in een actieve deelnemer aan de oorlog. Aan de meest kwaadaardige oorlog in de recente geschiedenis. Hij is in de jaren dertig naar Nederland verhuisd (in de grensstreek waar ik opgegroeid ben een migratie van zo’n dertig kilometer), mede omdat hij de bui in Duitsland zag hangen. Al op 10 mei 1940 klopte de Duitse militaire politie aan zijn deur om hem te vertellen dat ze wisten waar hij woonde, en twee jaar later, toen de jonge mannen op begonnen te raken, stonden ze er weer. Dus hij was geen nazi, en zeker geen vrijwilliger, maar hij heeft wel meegedaan. Dat knaagt.

In 2015, lang na zijn dood, wilde ik voor een lezing een foto van hem in zijn uniform gebruiken. Mijn vader stuurde me een paar scans, waaronder zijn Soldbuch (een soort kruising van een militair paspoort en een soldijboekje). Uit dat boekje kon ik een aantal dingen afleiden die het verhaal van mijn opa alleen maar tragischer maken en mijn verwarring groter. Het eerste was de eenheid waarin hij ingedeeld was. Pionier is het Duitse woord voor een geniesoldaat, en het was de taak van mijn opa en zijn collega’s om tijdens de brute gevechten aan het Oostfront, soms voor de vechtende troepen uit, het terrein geschikt te maken voor aanval of verdediging, terwijl ze ondertussen zelf beschoten werden en dus, tussen het bruggenbouwen door, ook nog moesten vechten. Pioniere werden ook vaak als stormtroepen ingezet. Dat verklaart de drie onderscheidingen die in het boekje staan: een ijzeren kruis, een storminsigne en een gewondeninsigne.

Die informatie op zichzelf is al voldoende stof tot veel nadenken. Hoewel ik de specifieke aanleiding voor de eerste twee onderscheidingen niet heb kunnen vinden, kun je uit het bovenstaande afleiden dat mijn opa tenminste drie keer grote persoonlijk moed heeft getoond bij stormaanvallen waarbij het van man tot mangevechten is gekomen, met groot gevaar voor eigen leven. Daarvan is het laatste insigne getuige, dat heeft hij gekregen als compensatie voor de kogel in zijn lijf uit september 1944.

Met gegevens en een paar plaatsnamen uit het boekje heb ik informatie aangevraagd bij de Deutsche Dienststelle, een organisatie die speciaal bestaat voor vragen van nabestaanden over het lot en de wederwaardigheden van familieleden in de oorlog. De wachttijd van veertien maanden geeft aan dat ik niet de enige ben die met onbeantwoorde vragen zit. Toch deed ik dat met een ongemakkelijk gevoel; mijn opa was geen Kriegsfreiwillige, en ik kon niets vinden dat op oorlogsmisdaden duidde, maar toch; als je een vraag stelt, dan zou het antwoord je wel eens rauw op het dak kunnen vallen. Maar er was niet veel bekend: de administratie van de Pi.Btl.227 is, samen met vrijwel alle soldaten, verdwenen in de velden en bossen van Koerland en de Tucheler Heide in Polen. Gelukkig lag mijn opa tegen die tijd al in een Kriegslazarett.

Hoe je het wendt of keert, in 1944 was mijn opa één van de slechteriken en oogstte de Wehrmacht wat ze zelf in de jaren ervoor gezaaid had. In dat opzicht lijkt er weinig reden tot medelijden. Maar die Wehrmacht is geen gezichtsloos monster, die bestond uit miljoenen mensen zoals mijn grootvader, en voor die mensen, voor mijn grootvader, voel ik enorm medelijden. Ik vind het vreselijk dat de nazi’s hem gedwongen hebben om verschrikkelijke dingen te doen, zeker in de wetenschap dat ideologische idioten nog steeds bezig zijn om nieuwe generaties mensen zoals hij en ik te dwingen om hetzelfde te doen.

Dus ja, wat moet je daar als kleinzoon mee? Je grootvader is gedwongen om mee te werken aan het meest misdadige regime sinds het ontstaan van de natiestaat, maar heeft zich wel onderscheiden door dapperheid en meegedaan aan gevechten van man tot man. Hij heeft mensen gedood. Natuurlijk werd hij geleid door gebeurtenissen en processen waar hij geen invloed op kon uitoefenen. Maar is hij schuldig? Medeplichtig? Verantwoordelijk?

En wat zegt dat over mij? Ik weet dat ik geen enkele schuld draag, kan dragen, aan wat iemand gedaan heeft voordat ik geboren was. Toch voel ik als (halve) Duitser een soort druk om ‘boete te doen’, om iets goed te maken dat ikzelf niet veroorzaakt heb. Ik weet van gesprekken met Duitse vrienden en kennissen dat ik daarin niet alleen sta. In dat licht is ook de toch wat onverwachte opname door Duitsland van honderdduizenden vluchtelingen in 2015 voor mij volkomen verklaarbaar. Soms zou ik willen dat ik er naar kan kijken zoals mijn broer dat doet:

“Tja, is nou eenmaal gebeurd, daar doe je niks meer aan.”

Maar voorlopig maalt het in mijn hoofd door over concepten als collectieve schuld en boetedoening.

Ik heb als gevolg van mijn werk contacten in de Armeense gemeenschap in Nederland, en daar zie ik de tegenhanger: ‘erfslachtofferschap’ zou ik het willen noemen. Voor het Armeense volk is de genocide uit 1915 een dusdanig traumatische ervaring dat ze een groot deel van hun huidige identiteit ontlenen aan die verschrikkelijke tijd, terwijl ze zo veel meer hebben, ook positieve zaken, om zich mee te identificeren. Ik vind het tragisch dat de genocide als een allesverduisterende, zwarte wolk hun horizon blokkeert. Daar denk ik vaak aan als ik zelf door die zwarte wolk word bedreigd: mijn opa was niet alleen die Duitse Wehrmacht-soldaat, hij was ook timmerman die mooie meubels maakte, en hij was ook mijn opa, die een houten bootje voor me maakte toen ik klein was.

Het enige positieve aan het verhaal van mijn opa is zijn krijgsgevangenschap. Vanuit een ziekenhuis in Leipzig is het hem in maart of april 1945 gelukt om op één of andere manier in de omgeving van Aken terecht te komen, waar hij zich aan Amerikaanse troepen heeft overgegeven. Als krijgsgevangene moest hij dwangarbeid verrichten bij een timmerbedrijf in Maastricht. Toen mijn opa in november werd vrijgelaten, kwam de baas van dat bedrijf naar hem toe met de vraag of hij niet daar wilde blijven werken, en dat heeft hij tot zijn pensioen gedaan.

© Tekst & Figuur Yannick Raczynski-Henk van A Lovable Chap | Redactie Alice K. Burridge van Green Writing | Beeld via Unsplash | Stichting Hoogbegaafd!