LONGREAD

Ik heb lang op golven gevaren waarvan ik dacht dat ze van mij waren. De golven van mijn zo geliefde zee. Het bleek een droom. Ik raakte depressief. Nu begrijp ik waarom.

Ze heeft duizenden kleurnuances, die zee. Mijn verwoede pogingen om haar binnenste een klein beetje beter te begrijpen leidden tot vele publicaties in korte tijd. Toen ik haar verliet was ze nog steeds een groot mysterie.

Ik vroeg me af of ik een natuurkracht was. Te vroeg, te snel, te onwaarschijnlijk in wat ik al deed op een bepaalde leeftijd. Telde ik daarom niet mee, of maar voor de helft? Al die innerlijke gesprekken met belichtingen van alle kanten en reflecties vanaf het wateroppervlak overal naartoe? Alle natuurkundige factoren en variabelen?

Nee, publicaties, die kan je turven. De rest niet. Je kunt natuurkundige berekeningen maken, als je maar de moeite doet. En innerlijke gesprekken zie je aan de buitenkant niet eens.

Ben ik een natuurkracht als de oceaan zo veel groter en krachtiger is? Ik was lang dichtbij dat grootse waterlichaam. Doorlevend, doorziend, hindernissen omzeilend, zonder boodschap aan landsgrenzen. Zo ook, uiteindelijk, niet aan mijn persoonlijke grenzen. De oceaan brak me niet met haar golven, wel alles wat me te wachten stond tijdens mijn queeste om haar beter te leren begrijpen.

*

Zeven jaar geleden woonde ik voor zeven maanden in Noorwegen voor mijn afstudeeronderzoek. Ik bevond me veelal in het natuurhistorisch museum en droomde weg tussen de oude houten kasten en stellages, waarin zich preparaten bevonden met minuscule fossieltjes. Ik verwonderde me over hun complexiteit en diversiteit. Bevroren in de tijd waren ze soms een eeuw geleden verzameld door mannen in de leeftijd van mijn overgrootgeneratie.

Of ik was in de botanische tuin. En anders trok ik wel de Noorse wildernis in die vlakbij mijn studentenflat al begon, om te verdwijnen, een te worden met mijn omgeving, er simpelweg te zijn zonder oordeel en zonder te hoeven presteren.

Ik raakte geïnspireerd door de wijsheid van de oude professor. Hij erkende me, had geen problemen met leeftijden en wat dan wel en nog niet zou horen. Ik zou zijn laatste student zijn. Zijn ruimte zou verdwijnen, het museum zou verbouwd worden.

Moe maar voldaan keerde ik terug uit Noorwegen. Mijn afstuderen met een 9,5 was het einde van de rijke dagen. Dat cijfer was een door oprechte gedrevenheid en nieuwsgierigheid ontstane toevalligheid.

Op dat moment had ik mijn promotieplek al in het vooruitzicht. Dat was vanzelfsprekend. Ik was immers goed in het verrichten van onderzoek: het ontwerpen van een plan, het formuleren van hypotheses, het tussentijds aanpassen van plannen als het onderzoek daarom vroeg, het in de context plaatsen, het kritisch bevragen van methoden en het ondervangen van de beperkingen daarvan. Allemaal factoren die noodzakelijk zijn bij goed wetenschappelijk onderzoek.

*

Na Noorwegen leefde ik in schaarste. Maar dat had ik lange tijd niet door. Het begin van deze periode zou ik eerder een tijd van verarming willen noemen. Het langzame wegspoelen van wat zo belangrijk voor me was, wat me levendig maakte en ademruimte gaf.

Ik begon tegen muren aan te lopen in mijn wetenschappelijke onderzoek. Het werd mechanisch, puur procesmatig, puur rationeel. De wisselwerking tussen ratio en gevoel, oftewel wijsheid, was nergens te bekennen. De eerlijke, gelijkwaardige, wetenschapsfilosofische discussie stierf weg. Ik wist dat dit in Noorwegen kon, dus dat er ook plekken in de academische wereld bestaan of op dat moment bestonden waar verwondering, nieuwsgierigheid en kritisch-constructief denken er mogen zijn.

Maar vooral werd ik klein gehouden, als een plant in de schaduw van een grote, hoge boom. Op conferenties schitterde mijn humor als een glanzende laag over mijn presentaties voor honderden mensen, als een aanwezige, maar subtiele vorm van rebellie. Ik wist dat ik goede wetenschap bedreef en dat mijn verhaal sterk stond. Na afloop hoorde ik altijd anderen daarover.

Vervolgens zou er genetwerkt worden. Maar ik zou van alles verkeerd doen. De verkeerde mensen spreken, zogenaamd. Te weinig mensen spreken, zogenaamd. De verkeerde onderwerpen aansnijden, zogenaamd. Ik heb nooit geloofd dat er een enkele manier van netwerken bestond, maar dat er speelruimte was. Maar daar was geen ruimte voor. Ik zou mee uit moeten op bezopen afterparty’s waarvan ik wist dat er internationale rocksterprofessoren met losse handjes zouden rondlopen. Ik weigerde.

Ik hield ervan om creatief bezig te zijn. Schrijven, schetsen, foto’s maken en op die manier mijn gedachten, beelden en woorden een deel van mij laten zijn, nog sterker door het tot uiting te brengen in creatieve vorm. Stukje bij beetje verdween deze creativiteit, met als residu een donker getint schrijven, als verborgen kilometers gemaakt op steile, onverlichte bergpaadjes.

Schaarste is soms juist veel eten. Ik bouwde een muur tussen mijn hoofd en mijn lichaam. Ik voelde niet meer wanneer ik genoeg had gegeten. Ik moest vaak gewoon eten om maar wat te kauwen te hebben. Om smaak was het me ook niet te doen. Gewoon het wegkauwen van de frustratie die zich opbouwde achter de steeds hoger wordende dam die alle signalen van mijn lichaam opsloeg in een reservoir met maar een heel kleine, beperkte doorgang naar mijn hoofd.

Mijn hormonale afwijking kreeg vrij baan en greep om zich heen met haar effecten. Ik kwam aan terwijl ik van nature atletisch ben, mijn haren begonnen sneller af te breken, dus het kapsel werd korter, en mijn ongesteldheid bleef uit omdat ik mijn medicatie niet meer bijhield. Dit werd ook nog eens versterkt door een continue halfwaakzaamheid, een uitputting die er zowel ’s nachts als overdag was en me, hoe paradoxaal dat misschien ook klinkt, des te slechter deed slapen. Op elk moment had ik, als de situatie daarin ontaardde, kunnen vechten of vluchten.

Ik nam geen vakantie. Toen er nog momenten waren waarop ik daaraan dacht, werd me een nieuwe taak of project toegeworpen waardoor het weer echt niet handig zou zijn om vakantie te nemen. Dan kreeg ik een student te begeleiden en in te werken, die ik nooit wilde hinderen in diens ontwikkeling door enig gedoe. Of er moesten colleges gegeven worden, of er moest alweer een publicatie de deur uit. Ik heb jarenlang hoogstens enkele dagen aan mijn conferentiebezoeken geplakt en op die dagen was ik vaak nog vermoeid van de conferentie. Alle ongebruikte vakantie-uren werden na verloop van tijd gewoon weggestreept. Ik heb er dus nooit wat van teruggezien, ook niet in de vorm van extra uitbetaalde uren.

*

In een vergevorderd stadium van mijn promotie raakte ik compleet gegijzeld. Inmiddels onbezoldigd en vooral vanuit huis werkend vlogen versie dertig, versie veertig en versie vijftig van de introductie en discussie van mijn proefschrift over en weer. Dan weer wel, dan weer niet iets vermelden, referentie erbij, weg en weer erbij, stijlkeuzes en smaakverschillen. In mij ontwaakte een woede. Een ziedende, lelijke en ongenuanceerde woede. Ik kwam overeind, achter dat scherm vandaan waar ik vele nachtelijke uurtjes lang naar had zitten staren, en riep het een halt toe. Het was goed zo. Het had niets meer met wetenschap te maken.

Als een ruis voelde ik me. Zo vanzelfsprekend, maar ook niet langer gemist als ik zou verdwijnen. Ik woonde niet alleen, maar als dat wel zo was, had ik gerust een paar dagen dood in mijn flat kunnen liggen zonder gevonden te worden als me iets zou overkomen. Een beangstigende gedachte.

Ik wilde dat kalenderjaar promoveren en dat is op de valreep gelukt. De promotiecommissie moest er tijdig zijn, de datum moest ver van tevoren geboekt zijn want agenda’s waren al een half jaar van tevoren vol, het proefschrift moest in zijn geheel door de keuring van alle commissieleden komen. Alles moest klaar zijn voor het falsettohuwelijksfeest dat een promotie is. In plaats van in een witte jurk en een blakende gezondheid stond ik daar verlept en uitgeput met mijn allerlaatste academische krachten, als een schaduw van de atleet die ik ooit was, en was er een vragenvuur van professoren in donkere toga’s. Ik kon mijn werk wel dromen en wist de beelden die ik bij elke vraag in mijn hoofd kreeg te verwoorden. Als de ene route niet zou werken, wist ik wel een andere. Dit gebeurde instinctief. Ik was niet nog kleiner te krijgen.

Op het moment van mijn promotie was ik al drie maanden verzeild in een postdoc van een half jaar. Als verlamd was ik, gevangen in de academische wereld, terwijl ik in de tussentijd had gesolliciteerd op banen buiten de wetenschap, me had aangesloten bij een internationaal netwerk voor gepromoveerden en er nog een cursus wetenschapsjournalistiek bij had gedaan om wat intellectuele voeding te vinden. Ik had gehoopt dat dit alles wel een deur zou openen, maar dat is me niet gelukt.

*

Aan het einde van de postdoc, nu net iets meer dan een jaar geleden, was er niet eens een exitgesprek. Geen gebak, geen afscheidsborrel, geen koffie, alleen de kale, geautomatiseerde brief die mijn einde aankondigde, kort daarna gevolgd door het wederom geautomatiseerd eindigen van mijn online toegang tot wetenschappelijke kennis direct van de bron. Even borrelden er woede en een zekere agressie in me op, die me in gedachten het lab in deden glippen om daar allerlei apparatuur van honderdduizenden euro’s op de grond te smijten. Maar daarmee zou ik geen systemen veranderen en al helemaal niet mijn eigen leven verbeteren.

Voor wie legde ik al die gouden eieren nou echt? Waarom bestond zo lang de veronderstelling dat ik gratis en voor niets nog een tijd kwam doorwerken alsof er niets veranderd was? Was brood op de plank niet voor de slimste mensen weggelegd, want wie zo diep voor wat ooit een passie was wist te gaan, moest daar wel heel wat anders voor over hebben dan geld?

Mijn onderzoeksonderwerp is nu echt populair. Ik ben onzichtbaar gebleven. Zelfs tijdens het symposium, georganiseerd op de dag na mijn promotie, waar ik met mijn vermoeide hoofd nog eens mijn onderzoek haarfijn samenvatte, viel het oog van de journalist toch op een ander. Zo is er precies niet over mij gepubliceerd buiten de wetenschap. Zo kan dat gaan. Ik heb mijn best gedaan. Niks meer aan te doen.

Ik gaf tijdens mijn wetenschappelijke loopbaan lezingen, presenteerde op conferenties, publiceerde in hoogstaande vakbladen, turfde ondanks mijn gebrek aan welzijn alle targets nog steeds ruimschoots af. Als je ten minste twee keer zo hard kan werken, valt het niet snel op dat er iets aan de hand is. Voor wie, in vredesnaam voor wie deed ik het?

Een terugkerend element in mijn leven is het inleven in andermans behoeften, telkens die ander. Het is immers altijd makkelijker om te kijken naar het welzijn van anderen, of het ontbreken daarvan. Van mij werd verwacht alle kleine beetjes extra weg te geven en net genoeg voor mezelf over te houden. Zo hoorde dat. Dat was vanzelfsprekend. Ik werd een wees in eigen lijf. En een wees van de maatschappij. Want wie mocht ik zijn? Ik wist het niet meer. Het was altijd de ander.

*

Na afloop van mijn postdoc viel me pas op in wat voor sociale, creatieve, intellectuele, mentale, fysieke en financiële leegte ik terechtgekomen was. Dat was een verademing, maar tegelijk confronterend.

Zodra ik in de leegte kwam, wachtte me een re-integratietraject met opgelegde sollicitaties. Toen ik daarmee heel bijna een deur open kreeg, maar deze op het laatste moment toch weer dichtsloeg, besloot ik het roer om te gooien. Na de zoveelste teleurstelling schreef ik binnen een dag een ondernemingsplan. Dat plan moest ook nog eens door de ballotage van de universiteits-HR heen en kwam zelfs per abuis bij mijn voormalig PhD-supervisor terecht. Na een klacht richting de HR van een organisatie waar ik toch al niet meer werkzaam was werd mijn ondernemingsplan op magische wijze goedgekeurd.

Op mijn verjaardag werd ik officieel ondernemer. Zo voorzag ik zo goed en zo kwaad als dat zou gaan op een manier in mijn inkomen. De leegte zou zo niet omslaan in een gevoel van aan de kant staan. Dat gevoel komt nog wel eens terug, maar ik weet het te duiden en erop te zinspelen.

*

De door hun afwezigheid schitterende factoren heb ik tijdens de leegte stukje bij beetje kunnen omvormen tot zes pijlers die samen het raamwerk naar mijn herstel vormen. Ik noem haar #Deprexit.

Ik vul de sociale leegte op met hervonden vriendschappen, nieuwe vriendschappen en nieuwe contacten die privé of zakelijk iets voor mij kunnen betekenen en andersom. Het blijft een uitdaging voor mij om mensen te vinden aan wie ik mezelf kan staven, die een vergelijkbaar pad bewandelen en met wie ik op basis van wederzijds, existentieel, gevoelsmatig begrip kan optrekken, maar het lukt. Ik neem afstand van mensen die me klein willen houden.

Ik vul de creatieve leegte op met schrijfkunst, schilderkunst, fotografie, concertbezoek, lekker koken en stemoefeningen. Mijn synesthesie maakt dit voor mij steeds heel intense, multisensorische belevingen. Ik ben op zoek naar deze positieve intensiteit.

Ik vul de intellectuele leegte op met het ontwikkelen van nieuwe diensten, services en trainingen als ondernemer. De vaardigheden waarin ik als wetenschapper zo ben gedrild komen hier goed van pas.

Ik vul de mentale leegte op met rustmomenten, vakanties, dagjes vrij, wandelen in het bos en lezen. Ook krijgt mijn gevoel weer de ruimte om er te zijn. Zo kan ik weer wijsheid vinden, verdriet toelaten, liefde beleven en geven, oprecht en diepgaand verwerken.

Ik vul de fysieke leegte op door met sport te werken aan een gezond en sterk lichaam. Daarvoor doe ik workouts en ik zit ook weer op de fiets. Tot mijn twintigste was ik nota bene atleet. Ook heb ik mijn eetpatroon veranderd, waarbij ik weer luister naar wat mijn gevoel zegt. Ik pas alle kleding van jaren geleden weer en zie er behoorlijk anders uit dan een jaar geleden. En zowaar slaap ik ook beter.

Ik vul de financiële leegte op door goede klantrelaties op te bouwen en af en toe vanuit mijn ooghoeken nog eens naar vacatures te kijken, waarbij ik inzet op kwaliteit in plaats van kwantiteit. Ik heb nog geen stabiel inkomen en ondervang zo goed als het gaat het gevoel van aan de kant staan dat soms de kop opsteekt.

Continu vraag ik mezelf af: wat is voor mij de beste invulling van mijn authenticiteit, zelfontplooiing en zingeving? Wat geeft mij vrijheid, ademruimte en beweegruimte? Wat voor activiteiten vervullen me met blijdschap?

*

Ik toon me aan je zoals ik ben. Het is aan jou wat je daarvan waarneemt. Laat me soms zwak zijn. Maar eigenlijk is zwak het verkeerde woord. Noem het liever buigzaam. Zo ben ik als geheel weer sterk. Als water.

Daarbij besef ik me dat dit voor sommigen nog altijd niet genoeg is. Dat ik niet genoeg ben omdat ik het niet doe zoals zij dat willen, met mij als onuitputtelijke bron van informatie, energie of als eindeloze vraagbaak. Of omdat ze het allemaal maar intimiderend vinden wat ik doe. Dat betekent juist dat ik ergens voor sta. Er zullen mensen jaloers zijn. Er zullen mensen argwanend zijn. Er zullen mensen projecteren. Ik laat ze gerust hun gang gaan.

Uit het oude komt iets nieuws voort. Maar het is een kunst om te zorgen dat het fundament goed staat, want dat wordt onderdeel van het nieuwe. De zee zal het geheel polijsten. Bevrijd jezelf. Besef waar je vandaan komt. Zie wat je al hebt bereikt.

Ik ben niet meer naar de zee geweest. Ik ga binnenkort. Ik wil de zee weer voelen. Ik wil haar niet beteugelen, berekenen, rationaliseren of kwantificeren, maar gewoon laten zijn zoals ze is.

#Deprexit

Dit schrijven moest al een tijd geschreven worden, tot ik niks anders meer gedaan kreeg en wist dat het de hoogste tijd was om gehoor te geven aan de beelden, geuren, geluiden, kleuren en woorden in mijn hoofd.

#Dagboekvaneendertiger

© Tekst Dagboek van een Dertiger | Beeld Alice K. Burridge van Green Writing | Stichting Hoogbegaafd!