Een tijd geleden had ik een vrij heftige emotionele botsing met een vriend die ik intens liefheb. Daarover was ik boos en verdrietig, maar daar wist ik geen raad mee. Er ontstond verwarring.

De eerste paar dagen daarna vermeed ik dan ook de dagelijkse meditatie.

Het leek me het meest verschrikkelijke om te doen. Stilzitten en ervaren. Toen ik mezelf voorstelde om daadwerkelijk te gaan mediteren, verkrampte ik. Toen mijn vriend vroeg of ik mee ging mediteren, voelde ik de neiging om boos op hem te worden. Wat een belachelijk idee, het onmogelijke, ik ervoer het als een aanval. Zag hij dan niet dat meditatie wel het laatste was dat ik wilde doen? Alsof hij aan een blinde de weg vraagt, snauwde ik zwijgzaam.

Ik ging op zoek naar afleiding. Plezier in kleine porties, waar nodig een demping van bewustzijn. Amandelnoten omwikkeld met witte chocolade. Dure, rode wijn, gerechtvaardigd door die ene druifsoort en het mondaine etiket. Fietsen, net wat langer en harder dan het milde, simpele en werkzame schema dat ik al weken gebruik.

Afweer via venijnige afkeuringen van gewoonten van mijn vriend. Gewoonten die ik weliswaar meestal een beetje vervelend vind, maar doorgaans geen aandachtspunt zijn. Sterker nog, die ik gewoonlijk imiteer of in eigen varianten duizendvoudig ken.

Een riedel van vluchtpogingen kwam voorbij en toen deze coping ternauwernood mijn bewustzijn van een pijnlijke onderstroom niet bleek te dempen, koos ik voor een secundaire optie: vechten door passief-agressief te zijn middels op- en aanmerkingen. Projecties, verwijten, afstoten… Het kwam allemaal voorbij. Ten einde raad in de omgang hiermee klapte ik dicht, klapte ik naar binnen toe en was ik meer afwezig dan aanwezig in het sociale contact. Zó wilde ik niet zijn, maar hoe dan wél, geen idee. Deze gehele verwarring ervoer ik als een valstrik.

Uiteindelijk, na twee dagen, ben ik dan toch gaan mediteren. Alsof het een laatste poging tot overleven was.

‘Iets’ in mij vond dit mediteren een argument-loos goed idee en afgaande op de afgelopen twee dagen was ik zogenaamde argumenten meer dan zat. Enkele van de meditatie-ervaringen die ik eerder had opgedaan boden een mildheid die nu allesbehalve mogelijk leek. Toch lonkte ik ‘ergens’ naar deze mildheid en raakte ik zo onderhand burn-out ten aanzien van de alternatieven (vechten, vluchten, overgave tot aan aanhoudend slachtofferschap).

Deze meditatie was scherp, snijdend, een beetje gemeen.

Een kleine auto-correctie: wat ik ervoer was ‘scherpte’.

Rond mijn hartstreek voelde ik een continu pijnlijke steek. Een emotionele wond. Ik mediteerde en was continu, adem in en adem uit, aanwezig bij de pijn. Ik was de pijn en tegelijkertijd de waarnemer en begeleider van de processen. Er waren geen tranen (die reeds gevloeid hadden), er waren steeds minder duizelende, zelf-afwijzende gedachten (die ik de dagen hieraan voorafgaand reeds een hoorbare stem had gegeven), er was geen complex aan emoties. Er was slechts duidelijk die scherpe pijn in mijn hartstreek.

Al mediterende werd helder als daglicht waarom ik de daaraan voorafgaande dagen zo worstelde. Waarom ik mijn werk vermeed, sociale contacten niet aanging en meermaals mijn telefoon, sleutels of focus kwijt was.

Zó heb ik jaren geleefd, voelde ik menslievend in, na de meditatie. Door de pijn niet te dragen ontstaat een beetje chaos. Intuïtie is nauw verbonden met het ‘er gewoon zijn van de pijn’, dus pogingen deze ervaring van de emotionele wond te vermijden leidden tot een stuurloosheid, tot grillen in gedrag, gedachten en gevoelens en tot de overtuiging minderwaardig te zijn.

Jarenlang kon ik niet met de pijn zitten als er ook maar iemand in de buurt was.

Weliswaar had ik dit ‘zijn met pijn’ ook niet echt in contact met dierbaren geleerd. En, nog wat interpretatie-laagjes erbij: er zijn perioden geweest waarin ik juist vanwege de afwezigheid van dierbaren ook noodgedwongen wél met de pijn zat, in eenzaamheid. In deze perioden leerde ik veel over het ‘simpelweg zijn met pijn’, maar niet over het ‘simpelweg delen van de emotionele pijn’.

Mijn vriend en ik deden de meditatie samen. Stilzittend, ogen dicht, de ademhaling als object en terugkeerpunt van aandacht. En de begeleidende klank van de gong (‘welkom, graag naar binnen toe met de aandacht’).

Direct na de meditatie zag mijn vriend de subtiele ontlading. Ik wreef in mijn ogen, zuchtte, terwijl mijn gezichtsuitdrukking verzachtte. Hij kwam naast me zitten, raakte mijn linkerarm lichtjes aan en ik deed mijn korte verhaal over de ervaring van de pijn en de meditatieve opmerkzaamheid daarvan.

‘Och lieverd’, zei hij.

Niets meer en ook niets minder.

De meditatie loste niets op in letterlijke zin. Ik was niet ineens gevrijwaard van de emotionele pijn. Ik was erbij, het geheel – ínclusief de emotionele wond – kon er zijn en toen ontstond er ruimte voor ‘al het andere’.

Voor de ander.

Compassie.

De meditatie bleek geen laatste poging tot overleven, maar een eerste poging tot ‘ermee leven’.

Tussen verdriet en compassie ontstaan vele verhalen. In twee dagen tijd leefde ik zowel mijn oude verhaal als mijn nieuwe, zich ontvouwende verhaal.

© Tekst Lotte van Lith van A Lot of Complexity | Redactie Alice K. Burridge van Green Writing | Beeld Corrie Grupstra van Byldwurk | Stichting Hoogbegaafd!